1: De kern (bestaat uit binnen- / buitenste kern)
2: De mantel
3: De aardkorst (bestaat uit oceanische- / continetale korst)
De buitenmantel en de aardkorst
Door de convectiestromen van de asthenosfeer waar de aardplaten op drijven bewegen de aardplaten
1: Divergente beweging (weg van elkaar)
2: Convergente beweging (naar elkaar toe)
3: Transforme beweging (langs elkaar)
Een mid-oceanische-rug is het gevolg van een divergente beweging tussen 2 oceanische platen, de mid-oceanische-ruggen zijn dus ontstaan door divergente bewegingen
Als er een afschuiving plaatsvind onstaan er verschillende zones die hoog/laag zijn. De hoge zones zijn de horstzones en de lage zijn de slenkzones
Door een divergente beweging tussen twee continentale platen vind er een afschuiving plaats, door de afschuiving ontstaan er horst- en slenkzones. Dit vormt een patroon van hoge en lage gebieden: een breukgebergte.
diepzeetrog: De oceanische plaat duikt altijd onder de continentale plaat waardoor in de
subductiezone aan de oceanische kant een trog ontstaat
explosief vulkanisme: Door dezelfde reden als hierboven maar aan de continentale kant van
de subductiezone onstaan er gebergtes en vulkanen
aardbevingen: Door de spanning van de twee platen die tegen elkaar aan botsen kunnen er
heftige aardbevingen ontstaan
Als twee continetale platen botsen ontstaat er een plooiingsgebergte omdat beide platen hetzelfde gewicht hebben (neem als voorbeeld een papiertje waarbij je beide uiteiden naar het midden duwt, dan onstaat er ook een hobbel in het midden)
Omdat beide continentale platen even zwaar zijn is er geen plaat die naar onderen duikt maar er onstaat een plooiingsgebergte
Doordat de oudste oceanische plaat onder de andere duikt ontstaat er magma waar het gesteente van de oude plaat zo warm is geworden dat het magma is geworden, dit magma gaat naar boven en vormt een eilandenreeks van vulkanen.
Zie hierboven ^
Bij een transforme beweging bewegen 2 platen (maakt niet uit welke soort) langs elkaar en op de plaatjes lijkt dit precies te passen. Maar in de praktijk gebeurt dit met veel gebots en gewurm, hierdoor ontstaat er een enorme spanning die later vrijkomt en dus enorme aardbevingen veroorzaakt.
Omdat door divergente/convergente bewegingen vulkanisme kan onstaan. Deze gevolgen zijn er alleen bij de plaatgrenzen.
Een hotspotvulkaan onstaat doordat hete pluimen (meestal basaltisch) door de lithosfeer heen smelten en op het aardoppervlak afkoelen, dit is een hotspot. Deze hotspot beweegt maar laat wel gesmolten gesteente achter wat weer andere eilanden vormt, dit is een eilandenreeks.
Een schildvulkaan is laag en er kan dus niet beel druk opbouwen waardoor erupties niet zo explosief zijn, bij een stratovulkaan (heel groot) is er een hele grote ruimte om druk in op te bouwen waardoor de erupties meestal veel explosiever zijn.
schildvulkanen: Bij mid-oceanische-ruggen en hotspots
stratovulkaan: Bij subductiezones
hypocentrum: De plek waar de aarbeving onstaat (hypo = diep)
epicentrum: De plek op het oppervlak loodrecht aan het hypocentrum
De schaal van richter is een schaal om de kracht / heftigheid van aardbevingen te meten. Deze schaal is gebaseerd op de magnitude van de aarbeving
Tsunamis onstaan door heftige aarbevingen in de oceanen, door de schokgolf onstaat er een golf die wel 1000 km/u kan gaan.
Door de natuur kunnen stenen gesplitst worden of breken.
verwering door vorst
verwering door temperatuursverschil
biologische verwering
Fysische verwering is met iets wat echt kapot gaat of scheurt en chemische verwering is meer kleurverandering of schimmelontwikkeling.
1: Hardheid van een gesteente
2: Klimaat
3: Of er een dekkende bodemlaag aanwezig is
4: Tijd
1 Bij dalvormende rivieren wordt een kloof of diep dal gevormd. Dit gebeurt wanneer het
gebied langzaam, door endogene krachten, omhoogkomt. De rivier snijdt zich door erosie dan diep in. Door
de grote hoogteverschillen is de stroomsnelheid van de beken en riviertjes groot. De kracht van het water
is in staat grote stenen en al het losse verweerde bodemmateriaal mee te voeren. Er ontstaan diepe canyons
(kloven) en vormt een V-dal
2 Wanneer een rivier in een vlak gebied stroomt met weinig hoogteverschillen en
er het hele jaar genoeg water afgevoerd wordt, gaat zo’n rivier meanderen. Er ontstaan brede lussen. Het
water stroomt niet snel, dus er zal veel zand en klei gesedimenteerd kunnen worden. Hoogstens in de
buitenbochten vindt wat erosie plaats. Aan de monding van een rivier ontstaan deltakusten als door de
grote hoeveelheden slib de bedding geblokkeerd wordt en er allerlei vertakkingen ontstaan
3 Een derde type is de verwilderde of vlechtende rivier. Het bestaat uit een
stelsel van veel kleine, middelmatig brede en ondiepe waterlopen die zich herhaaldelijk splitsen en weer
samenkomen (bron 9). Je vindt ze in gebieden met een onregelmatige afvoer van water: dus in
semi-woestijnen en in gebieden in de bergen. De hoeveelheid puin die wordt meegevoerd en afgezet, is
groot. Daarom worden beddingen voortdurend geblokkeerd en zoekt het water een andere bedding. Komt een
rivier uit de bergen via een smal dal plots uit op een open vlakte dan kan het water, beladen met
verweringspuin, naar verschillende kanten stromen. Het erosiemateriaal wordt door de lagere snelheid in
grote puinwaaiers aan de voet van de bergen gesedimenteerd
4 golven kunnen van de zee een sterk eroderende en sedimenterende werking
hebben. Zand dat door de rivieren aan de monding is neergelegd, wordt door de golven van de zee meegenomen
en elders weer gesedimenteerd. Golven kunnen bij harde rotswanden de rotsen ondermijnen waardoor steile
kliffen ontstaan
Het geërodeerde materiaal wordt meegenomen door wind, ijs of water. Wanneer het langzamer stroomt/waait/beweegt zakt het materiaal naar de bodem en wordt het afgezet. Dit noem je sedimentatie.
Lawines komen vaak voor in droge gebieden en zijn heel plotseling en snel, terwijl modderstromen vooral voorkomen in natte gebieden en niet zo snel van stroomsnelheid zijn. Aardverschuivingen zijn een tussenvariant, die qua snelheid tussen een lawine en een modderstroom in zit. Een puinhelling is het duidelijke gevolg van een massabeweging.
Winderosie kan op twee manieren gebeuren. Enerzijds kunnen losse deeltjes op het aardoppervlak in een droog gebied worden weggeblazen. Wanneer die deeltjes elders worden neergelegd, ontstaan zandduinen. Afhankelijk van de ondergrond, de plantengroei of de hoeveelheid zand kunnen zo verschillende typen duinen gevormd worden. Anderzijds kan de wind, beladen met stof en zand gesteente zandstralen. Daarbij worden deeltjes uit het gesteente losgemaakt. Zo ontstaan zeer opvallende rotsformaties
De schurende (eroderende) werking van het ijs van gletsjers, beladen met stenen, slijt diepe U-vormige dalen uit (een zgn. U-dal). Hoe langer een gebergte onderhevig is aan erosie, hoe meer het afgesleten is. Daarom is een jong gebergte heel hoog, met spitse toppen, terwijl een heel oud gebergte juist vrij vlak kan zijn, met afgerond toppen.
de golven van de zee een sterk eroderende en sedimenterende werking hebben. Zand dat door de rivieren aan de monding is neergelegd, wordt door de golven van de zee meegenomen en elders weer gesedimenteerd. Golven kunnen bij harde rotswanden de rotsen ondermijnen waardoor steile kliffen ontstaan